De as van mijn moeder
Eind augustus 2023 overleed mijn moeder, en nu, begin februari 2024, ga ik de as ophalen. Het heeft even geduurd voordat we er samen uit waren wat we wilden met de as. ‘Asbestemming’ heet dat in het jargon van de uitvaartbranche, een woord dat je heel gemakkelijk verkeerd kunt lezen, alsof het gaat over iets met ‘asbest’. Op het moment dat wij eraan toe waren, kozen we voor een sierurn die in het appartement van mijn vader een mooie plek zou krijgen. Bij de foto in de brochure die we van het crematorium hadden ontvangen, stonden geen afmetingen, dus belde ik om te informeren of de as van mijn moeder er eigenlijk wel volledig in past. De medewerker die ik aan de telefoon kreeg, wist het niet, maar bij navraag was het antwoord: “Nee, dat past niet, er past ongeveer een derde deel van de as in.” Wat we met de rest van de as moesten doen, liet ze aan ons over.
Rijdend naar het crematorium luister ik naar radio 4, de klassieke zender. Het gaat over ‘muziek en de dood’ en ik hoor een verwijzing naar een gedicht van Clare Harner: Do not stand at my grave and weep. De tekst is op muziek gezet door Howard Goodall, een fragment klinkt door de luidsprekers van de auto. Later luister ik de hele compositie terug, het is een deel uit Goodall’s Requiem: Eternal light. Ik vind de compositie niet heel mooi, maar de tekst is prachtig.
Ik parkeer de auto bij het kantoor van het crematorium. Als ik naar de ingang loop, kom ik de bakker tegen die grote dozen met lekkernijen komt leveren, troosteten. Ik moet denken aan de tentoonstelling ‘Een lekkere dood’ van het uitvaartmuseum Tot Zover in Amsterdam. Catering is een belangrijk onderdeel van het crematorium als bedrijf – en ze zijn er goed in. Eten is dan ook een belangrijk onderdeel van het ritueel. Of het nu koffie met cake is, of bier met bitterballen: het brengt mensen samen en het zegt iets over de overledene en/of de nabestaanden.
In het crematorium word ik allervriendelijkst ontvangen. De sierurn staat mooi opgesteld in een stellage aan de wand met bloemen, een kaarsje en dunne berkenstammen als omlijsting. De hardheid van de dood wordt hier verzacht, in deze ruimte is de dood niet lelijk, maar mooi en ‘gentle’. De vriendelijke medewerker zet de urn op tafel, ik pak ‘m vast, vooral omdat ik benieuwd ben hoe zwaar die is. De vorm is rond, nodigt uit tot aanraken. Ik bedenk dat ik mijn moeder optil, althans een deel van haar. Ik vind het een verdrietig moment: is dit het dan wat overblijft van een rijk en liefdevol mensenleven? De medewerker informeert wat we doen met de rest van de as – ai, dat zou zij toch moeten weten… Ik zeg dat we die bij het crematorium laten verstrooien. “Oh, u doet daar afstand van.” Crematorium jargon.
Ze pakt de urn zorgvuldig in en doet die in een grijze draagtas. Onmiddellijk schiet de titel van een boek van Jelle Brandt Corstius door mijn hoofd: As in tas. Mijn moeder was gelukkig een stuk sympathieker dan Jelle’s vader, maar de rijmende titel laat me niet los. Ik raak aan de praat met de medewerker van het crematorium over asbestemming. Ze kan er kleurrijk over vertellen: over mensen die de as uitstrooien, ook op plaatsen waar dat helemaal niet mag; over zussen die ruzie maken over het verdelen van de as. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat we de ritualisering van de asbestemming nog niet helemaal onder de knie hebben in onze cultuur. Er gebeurt van alles, dat is duidelijk, maar de rituele inbedding daarvan en ook de begeleiding vanuit het crematorium, kunnen beter, lijkt mij. Ik neem me voor er aandacht aan te besteden in het boek over crematierituelen dat ik aan het schrijven ben.
Met de tas naast me op de bijrijdersstoel rijd ik naar de zorginstelling van mijn vader. Ik heb de neiging voorzichtig te rijden, neem de drempels zorgvuldig: ik vervoer mijn moeder. Mijn vader zit op me te wachten in zijn appartement. Ondanks zijn katholieke opvoeding en zijn liefde voor tradities, is hij op zijn hoge leeftijd niet meer zo van de rituelen. Eigenlijk besteedt hij weinig aandacht aan de urn. Hij weet wel precies waar hij hem hebben wil: in de kast, achter een glazen ruitje. We zetten er een foto van mijn moeder naast en een kaars met een flakkerend elektrisch lichtje. Mijn vader zit al weer in zijn stoel, ik sta nog even bij de kast en hoor in mijn hoofd dat mooie gedicht van Clare Harner:
Do not stand
By my grave, and cry–
I am not there,
I did not die.I am the thousand winds that blow,
I am the diamond glints in snow.
I am the sunlight on ripened grain,
I am the gentle, autumn rain.